Een expositie rondom de Slag bij Ane kunt u bekijken in het museum in Gramsbergen.Elk jaar rond 28 juli herdenken we in de voormalige gemeente Gramsbergen de beruchte Slag bij Ane die op 28 juli 1227 in de buurtschap Ane plaatsvond. De aanleiding van deze slag is een vete tussen burggraaf Rudolf II van Coevorden en de Groningse prefect Egbert. Een poging van bisschop Otto II van der Lippe van het bisdom Utrecht om beide vazallen van dit bisdom met elkaar te verzoenen mislukt. Wat volgt is een strijd tussen Rudolf en Egbert waarbij Egbert uiteindelijk de hulp inroept van de bisschop Otto II van der Lippe. Bisschop Otto die op zijn beurt nog een appeltje te schillen heeft met de Drentse boeren roept een groot aantal edelen op om samen met hem Rudolf en de Drentse boeren eens flink de oren te wassen. De afloop is bekend het immense ridderleger met in haar gelederen beroemde ridders wordt door de Drentse boeren onder leiding van Rudolf II van Coevorden in de het moeras gelokt en verslagen. Het was de eerste keer dat het “gewone volk” met succes in opstand kwam tegen zijn heer.
Uit onderzoek is gebleken dat deze Slag van grotere betekenis is dan menigeen denkt. Het museumbestuur wil daarom deze expositie de komende jaren graag verder uitbreiden. Een eerste aanzet hiertoe werd door amateur-archeoloog Jan Godeke gezet. Hij heeft een prachtige collectie dertiende eeuwse munten gevonden in een Gramsberger akker, nabij De Vecht. Deze collectie is door de heer Godeke in bruikleen gegeven aan ons museum.
Zaterdag 5 januari 2013 vond er tijdens de druk bezochte nieuwjaarsvisite in het Museum van Gramsbergen de onthulling plaats van 2 figuren, die een belangrijke inbreng hebben gehad in de slag bij Ane op 27 juli 1227.
Wethouder De Vent was uitgenodigd deze onthulling te doen. De twee figuren bleken een Drentse boer en een Drentse boerin te zijn, bewapend met hooivork en vlegel. Zij waren het die destijds onder leiding van Rudolf II van Coevorden de troepen van de bisschop van Utrecht in het moeras van De Mommeriete bij Ane in de pan hakten. De bisschop Otto van Lippe sneuvelde en werd later in de Dom in Utrecht begraven.
Otto II was domproost in Utrecht en had zijn benoeming tot bisschop te danken aan de graven van Holland en Gelre. Hij nam in1217/1218 deel aan de belegering van Damiate in Egypte tijdens de Vijfde Kruistocht. Evenals zijn voorgangers had hij te maken met onlusten in het Oversticht. Hij mengde zich in de partijstrijd in Groningen tussen de prefect enerzijds en de burgerpartij van de Gelkingen anderzijds, die, gesteund door burggraaf Rudolf II van Coevorden, de stad belegerde. In een poging de prefect te hulp te komen, trok hij op tegen de Drenten, maar daarbij sneuvelde hij in de slag bij Ane terwijl zijn leger in de pan gehakt werd. Als gevolg van zijn expedities liet hij het bisdom sterk verarmd achter. In het museum in Gramsbergen is een speciale zaal ingericht waar de geschiedenis ten toon wordt gespreid. Naast de Drentse boer en boerin is ook de ridder Rienus aanwezig in vol ornaat. Verder kan men lezen welke edelen sneuvelden en hoe het afliep met Rudolf van Coevorden. Ook kunnen de vondsten worden bewonderd die in de bodem bij het slagveld zijn gevonden.
Op 28 juli 1227 vindt de slag bij Ane plaats. De bisschop van Utrecht, Otto II van der Lippe wordt met een groot leger, waaronder veel ridders van naam, in het moeras De Mommeriete verslagen door de Drentse boeren- en handwerkslui, onder leiding van Rudolf II van Coevorden.
Met opgewekt gezicht en goedgehumeurd verwelkomt de bisschop hen allen in Ommen. Hij voert hen naar Nijenstede, waar nu de burcht Hardenberg staat, en vervolgens naar Gramsbergen; tenslotte slaan ze op die vervloekte en noodlottige plaats Ane voor de laatste keer hun tenten op. Er achteraan komen talloze schepen die proviand, blijden en ook kruisbogen en ander oorlogstuig in grote hoeveelheden over de Vecht aanvoeren. Die uitrusting kostte meer dan al zijn andere oorlogen bij elkaar. Als Rudolf dat hoort, breekt hij het beleg op en met zijn mannen stelt hij zich dicht bij Coevorden tegenover zijn heer op, en wel zo dat slechts een moerassige, waterrijke vlakte van ruim een halve mijl breed, zonder bomen of bosjes, de legers van elkaar scheidde.
De bisschop, de graven en al zijn andere mannen, vrolijk en eigenlijk al zeker van de overwinning, volgen verspreid en ordeloos. Ze komen aan op de plaats waar ze de dood, sterker nog, de martelaarsdood zullen vinden. Over en weer begint men de strijd. Als ze tegen de vijand oprukken, zakken onze voorste gelederen meteen langzaam weg in het stinkende, dode moeras, waarin ze tenslotte door het gewicht van hun wapenuitrusting geheel wegzinken. Van verre met pijlen en speren en van dichtbij met het zwaard slachtten de Drentse onmensen hen af als vee. Rudolf en zijn mannen echter, niet tevreden met de moordpartij, springen op hun paarden en achtervolgen de hele dag, tot aan het vallen van de avond, de vluchtende schepen en mannen langs de Vecht. Velen grijpen ze, ze nemen ze gevangen en doden hen.
De namen van de andere grote ridders zou ik u een voor een noemen, als ik bij de gedachte aan hen niet liever zou wenen dan schrijven. Maar wees hier zeker van: de Utrechtse ridderschap met haar aanzienlijke lieden, haar hoofsheid en moed en alle goeds dat dit land in overvloed bezat, heeft in dat vervloekte moeras haar laatste dag beleefd. De slag, die in het verslag de rampzaligste gebeurtenis van die tijd wordt genoemd, had als gevolg dat het gezag van de bisschop van Utrecht over Drenthe en de stad Groningen sterk verminderde. Vanaf dat moment gedroegen beide streken zich min of meer autonoom. Dit eindigde pas na de toetreding tot de Republiek.
(Bron: De Quedam narracio de Groninghe de Trentis de Covordia et diversis aliis sub episcopis Traiectensibus of kortweg Narracio is een geschrift uit 1232.)